sábado, 16 de noviembre de 2024

Zo verdien je geld zonder een boef te worden


De wereld van investeringen ondergaat een transformatie waarbij duurzaamheid een prominente rol speelt. Vroeger stonden milieu en duurzaamheid laag op de prioriteitenlijst van investeerders, maar nu stromen miljarden naar groene initiatieven. Deze verschuiving heeft te maken met het besef dat investeringen in fossiele brandstoffen en niet-duurzame bedrijven grotere financiële risico’s met zich meebrengen. Voorvechters zoals Michael Liebreich hebben met hun data en analyses bijgedragen aan de groei van duurzame energie-investeringen, zoals in windparken en zonne-energie. Grote investeerders beginnen fossiele brandstoffen te vermijden, wat de markt dwingt om groener te worden en bij te dragen aan een circulaire economie. De circulaire economie krijgt steeds meer aandacht als oplossing om afval te minimaliseren en grondstoffen te hergebruiken. Bedrijven zoals de start-up van Bas van Abel en Pieter Pot werken aan innovatieve manieren om afval om te zetten in nieuwe producten. Abel heeft met zijn eerdere initiatieven laten zien dat duurzaamheid ook economisch rendabel kan zijn. Pieter Pot, een start-up die plasticvrije verpakkingen aanbiedt, toont hoe het concept van herbruikbare verpakkingen in de praktijk werkt en hoe het logistieke systeem hiervoor wordt opgezet. Dit model maakt het mogelijk om duurzame keuzes aantrekkelijker en betaalbaar te maken, en toont aan dat consumenten hun gewoontes willen aanpassen als er duurzame alternatieven zijn. Het vinden van financiering voor duurzame start-ups is echter nog steeds een uitdaging. Veel ondernemers moeten uitgebreid netwerken en overtuigen voordat investeerders vertrouwen krijgen. Desondanks groeit de interesse en weten initiatieven zoals Pieter Pot steeds meer investeringsfondsen aan te trekken, waardoor ze kunnen opschalen en hun impact vergroten. Het succes van dergelijke bedrijven laat zien dat als de hele keten – van producent tot supermarkt – duurzaamheid omarmt, grote veranderingen mogelijk zijn. Investeringen in duurzaamheid zijn niet langer een idealistische keuze, maar een noodzakelijke stap om toekomstige economische en ecologische stabiliteit te waarborgen.

Zo geven verhalen ons leven betekenis



Deze tekst draait om de kracht van verhalen en hoe ze ons verbinden, onze identiteit vormen en betekenis geven aan ons bestaan. Sahand Sahebdivani, die als kind uit Iran naar Nederland vluchtte, vertelt hoe traditionele verhalen hem hielpen zijn culturele wortels vast te houden. Zijn ontmoetingsplek, Mezrab, biedt een podium waar mensen met diverse achtergronden verhalen delen en ontdekken dat de essentie van menselijk leven – pijn, verlies, hoop – door de eeuwen heen onveranderd is gebleven. Verhalen herinneren ons eraan dat we, ondanks moderne technologie en veranderingen, dezelfde menselijke behoeften en emoties delen als onze voorouders. Bob en Zwanine illustreren hoe het zoeken naar betekenis en identiteit cruciaal is voor het moderne individu. Bob zocht inspiratie in extreme fysieke uitdagingen, zoals voorgedaan door David Goggins, om een gevoel van controle en zingeving te vinden. Zijn reis toont aan hoe het confronteren van persoonlijke grenzen en het doorbreken van routines kan helpen bij het vinden van innerlijke veerkracht. Zwanine, daarentegen, gebruikt haar rol als geestelijk verzorger om de vergeten verhalen van mensen aan de marge van de samenleving vast te leggen. Door naar hen te luisteren en hun verhalen door te geven, biedt ze hen waardigheid en verbondenheid. Beide verhalen onderstrepen dat persoonlijke en gedeelde verhalen essentieel zijn voor een gevoel van identiteit en zinvolheid in een wereld die soms leeg en onzeker kan aanvoelen. Het documenteren van persoonlijke verhalen is dus niet alleen een manier om het verleden te begrijpen, maar ook om de leegte en angst van het heden te bezweren. Of het nu gaat om migranten die zoeken naar aansluiting in een nieuw land, of individuen die worstelen met persoonlijke crises, verhalen helpen ons te beseffen dat we deel uitmaken van een groter geheel en dat onze ervaringen universeel zijn. Verhalen bouwen bruggen tussen mensen, generaties en culturen, en vormen zo een onmisbare schakel in het begrijpen van onszelf en de wereld om ons heen.

Waarom loodgieters en bouwvakkers de toekomst zijn van Nederland



Deze tekst benadrukt de enorme uitdaging waarmee Nederland te maken heeft op het gebied van technische arbeidskrachten. Waar vroeger onder elke steen naar werk werd gezocht, kampen bedrijven nu met een schrijnend tekort aan technici, met voorspellingen van 20.000 tot 60.000 openstaande functies in de komende jaren. Dit tekort belemmert de vooruitgang in belangrijke projecten zoals de energietransitie en verduurzaming. Het tekort is mede een gevolg van een maatschappelijke focus op hogere opleidingen (havo, vwo, hbo), waardoor het vmbo en mbo, waar veel van de toekomstige vakmensen worden opgeleid, als minderwaardig worden gezien. Techniek wordt vaak ondergewaardeerd in de opvoeding en scholen. Slechts zes leerlingen in een technische klas in Amsterdam en het sluiten van technische scholen elders illustreren het probleem. Dit wordt versterkt door een sociaal stigma rond beroepsonderwijs. Socioloog Rineke van Daalen benoemt hoe neerbuigend over het vmbo wordt gesproken, terwijl dit onderwijs juist essentieel is voor de maatschappij. Ondanks de goede carrièremogelijkheden en hoge verdiensten in technische beroepen – zoals installateurs die tussen de 500 en 1000 euro per dag verdienen – ontbreekt het vaak aan interesse en kennis bij jongeren over de kansen in deze sector. Het onderwijs en de maatschappij hebben gefaald om techniek aantrekkelijk te maken en jongeren te voorzien van inspirerende voorbeelden uit hun eigen omgeving. De tekst roept op tot een mentaliteitsverandering bij ouders, beleidsmakers en het onderwijs. De drang om kinderen richting algemeen vormend onderwijs te sturen, gedreven door een politiek streven naar 50% hoger onderwijs, heeft geleid tot een onderschatting van beroepsonderwijs en vakmanschap. Dit belemmert niet alleen de technologische vooruitgang maar ook de economische stabiliteit. Jongeren moeten meer gestimuleerd worden om techniek te omarmen, waarbij praktijkervaring en moderne duurzame projecten als voorbeelden kunnen dienen. Het bedrijfsleven en de overheid moeten samen werken aan het herwaarderen van technische beroepen, en jongeren duidelijk maken dat ze een cruciale rol spelen in de toekomst van Nederland, zowel economisch als ecologisch.

René lovend over presentatrice



Waarom werkt dat niet helemaal bij  barlad op dit moment Waar ligt dat aan  ja barlad och ja dat is eh veel te veel  grachtengordel dus eh en als ze dus iets  eh Volks erbij doen dan is dat komt dat  als een konijn uit de hoge hoed dus dat  past er dan helemaal niet bij dus dan  hebben ze een hele serieuze onderwerp en  opeens hebben ze Marco Schuiten maken  erbij ja Schuit maken ja ja dat past dan  gewoon niet dus eh is toch geweldig Mar  Weet je wat wel leuk is eh titina vind  ik dan meen ik echt weet je ik vind  Jeroen blijft best wel dicht bij  zichzelf Ik bedoel wij wij blijven Ja  Johan blijft wel dicht bij zichzelf ik  gaat er ook een beetje overheen jij  blijft redelijk dicht bij jezelf maar  eigenlijk degene die het meest dicht bij  zichzelf blijft vind ik wel dat dat dat  die dochter van eh hoe heet hij die dat  programma op vrijdag heeft in bij oh eh  carie carie ten Napel echt ik met we  zitten kijken naar kar is altijd goed  kar Ik vind haar Ja maar zij kijk jij  speelt ook wel eens naar naar iemand toe  eh zeg maar een soort eh ik ben  eigenlijk heel aardig maar ik speel dat  je geïnteresseerd bent maar nee je bent  niet aardig interesseerd Nee maar het  interesseert je geen [ __ ] weet je wel  Ik zie ook bij Ik zie ook bij bij Nee  maar dat weet ik van je maar ik zie ik  zie ik zie ook bij bij onze vriendje  Roen zie ik af en toe dat hij afhaakt en  denkt Ja jongens [ __ ] me lekker verder en  dat zie ik bij iedereen maar bij haar  niet Nee maar zij is zo oprecht  geïnteresseerd in die mensen ja maar kie  is net haar vader is ook zo'n aardige  zal daar zit totaal geen toneel bij hè  Johan en dat maakt het zo  verschrikkelijk lief en leuk om naar te  kijken maar nooit spannend  Nee het schuurt nooit Nee niet nee nee  natuurlijk schuurt het nooit want het  schuurt pas als je als je degene die aan  het woord ben een enorme lulin maar zij  wat hij dus Constant heeft zeg het is  aardige buurmeisje Ja maar het Ik zit er  wel eens op vrijdag als ik thuis kom n  het is zo lief om naar te kijken want  het meisje is Zo ja is zo oprecht puur  Ja maar is zo het is het is mij maar dat  vind ik echt zo u geïnteresseerd in  mensen ja maar het is mij te lief te  braaf Ja maar het is ook wel een lief  vraagje aan een lieve mevrouw maar ik  vind het knap hoor Ze zat laatst dan eh  George Baker weet je wel samen met eh  Jan Keizer en dan moet ze daar 20  minuten mee vol maken en dat dat zou  voor mij een moment zijn dat ik even  denk nu Nu wordt lastig ja om hier 20  minuten over te praten maar dat is 1,5  feest de gezelligheid Nee maar het is  zo'n lieve meid weet jeuk Beeten Nee  maar weet je het Ik weet zeker er zitten  zoveel mensen op tv die die die ja die  maken zich druk die maken zich er  helemaal niet druk Kom joh en die die  doen geïnteresseerd zijn helemaal niet  geïnteresseerd Ik heb het ook vaak maar  weet je dan dan bij haar zit je naar zo  iemand anders te kijken dat je denkt dat  bijna Ik word er  bijna Nee maar ik vind het zo lief om  maar te kijken dan daar heb je wel  gelijk in Kijk als er iemand zit met met  met kalknagels dan kan zij een gesprek  voeren dat ze geïnteresseerd is in die  kalknagels Ja en hoe die dat weg moet  kunnen dat dat hij in  een recl zag ik in de reclame van É of  andere eh rij z dan moet je over je  voeten plassen ja  

viernes, 15 de noviembre de 2024

Bourdieu



Pierre Bourdieu, sociologue et professeur au Collège de France, a marqué profondément le champ des sciences sociales grâce à ses contributions novatrices, notamment à travers ses ouvrages phares tels que La DistinctionLes HéritiersLa Reproduction et Le Sens pratique. Au cœur de son œuvre, il s’efforce de dévoiler les mécanismes invisibles qui structurent les comportements humains et maintiennent la domination sociale. Sa réflexion va bien au-delà de l’analyse des classes sociales telles qu’elles étaient perçues auparavant, en révélant comment les dynamiques culturelles, les goûts et les pratiques façonnent et consolident des hiérarchies souvent implicites. L’un des concepts centraux de Bourdieu est celui de l'habitus, qu’il définit comme une "histoire incorporée", un système de dispositions durables et transposables. Cet habitus est le produit de l'intériorisation de structures sociales extérieures, et il guide, souvent inconsciemment, les actions et les pensées des individus. Ce mécanisme permet d’expliquer comment des comportements culturels, des goûts et des jugements esthétiques, que l’on pourrait croire individuels, sont en réalité influencés par les positions sociales des acteurs. L'habitus illustre la façon dont l'intériorité des individus est modelée par leur environnement social, transformant ainsi des contraintes objectives en éléments subjectifs, parfois perçus comme des choix personnels. Dans son livre La Distinction, Bourdieu montre comment les goûts ne sont pas purement personnels ou neutres, mais plutôt des marqueurs sociaux révélateurs. Il explore ce qu’il appelle la "guerre des goûts", une lutte symbolique qui cache des conflits de domination. Les préférences culturelles, comme le choix de musique, de films ou de nourriture, deviennent des moyens d’affirmer sa position sociale. Par exemple, l'aristocrate qui manifeste une "fantaisie de condescendance" lorsqu'il parle familièrement à un subalterne, ou le professeur qui, dans un geste amical, tutoie un étudiant, sont des exemples de la façon dont les interactions sociales sont influencées par des positions de pouvoir invisibles. Derrière ces comportements apparemment innocents se cache une reconnaissance tacite des hiérarchies sociales, qu’on appelle "violence symbolique". Cette "violence symbolique" est un autre concept important chez Bourdieu, représentant la domination subtile exercée par les classes dominantes sur les classes dominées, non pas par la force physique, mais par l’imposition de normes et de valeurs perçues comme universelles. L'un des exemples les plus flagrants en est le système éducatif, analysé par Bourdieu dans Les Héritiers et La Reproduction. Il démontre comment l'école, bien qu'elle se présente comme un outil de promotion sociale égalitaire, perpétue en réalité les inégalités en privilégiant les enfants issus de milieux favorisés. Le capital culturel (les connaissances, les compétences et les savoir-faire valorisés par l'école) est transmis de manière inégale et favorise ceux qui en ont hérité dès la naissance. Un point de distinction dans la pensée de Bourdieu est sa tentative de dépasser la dichotomie entre le déterminisme et la liberté. En introduisant l'habitus, il propose que les actions humaines ne soient ni complètement déterminées par des structures extérieures ni totalement libres. L’habitus permet une certaine liberté dans l'improvisation et l'adaptation à des situations nouvelles, mais toujours dans des limites imposées par la socialisation initiale. C’est pourquoi il affirme que l'habitus est à la fois générateur de pratiques et produit de structures. Bourdieu souligne que l’analyse sociologique doit mettre en lumière non seulement les structures objectives (comme les institutions et les systèmes de pouvoir) mais aussi leur intériorisation par les individus. Pour lui, la sociologie a un rôle à jouer en dévoilant ces mécanismes, non pas pour les dénoncer au sens politique du terme, mais pour permettre une prise de conscience collective. Cette mise en lumière de l'invisible peut avoir un effet de "dévoilement", qui est souvent perçu comme une critique, voire une attaque, par ceux qui sont exposés à des vérités inconfortables. Dans ses travaux, Bourdieu ne se contente pas de théoriser à distance; il applique sa méthodologie à lui-même et au champ académique dont il fait partie. Il reconnaît que, comme tout intellectuel, il est pris dans un réseau de contraintes et d'intérêts. C’est pourquoi il insiste sur l'importance de l’auto-analyse et de l’objectivation de sa propre position sociale. Dans Homo Academicus, il analyse le monde universitaire, montrant comment les institutions éducatives reproduisent les hiérarchies sociales et comment les chercheurs, souvent sans en être conscients, peuvent être complices de ces processus. Un des aspects cruciaux de l’œuvre de Bourdieu est sa réflexion sur le pouvoir des intellectuels et la responsabilité qui en découle. Il dénonce le "narcissisme intellectuel", qui pousse certains à rechercher la reconnaissance au détriment de la vérité et de la rigueur scientifique. Bourdieu admet que son propre travail est parfois motivé par des pulsions personnelles, mais il les soumet à un contrôle scientifique rigoureux pour s'assurer qu'elles servent la recherche de la vérité plutôt que la satisfaction personnelle. Cette honnêteté sur ses propres motivations s’inscrit dans une critique plus large du champ intellectuel. Bourdieu ne se contente pas de dénoncer les autres; il prend soin de situer son propre travail dans le contexte des luttes de pouvoir au sein du champ académique. Il reconnaît que les intellectuels possèdent un "capital symbolique" qui leur confère du pouvoir et de l'influence. Ce pouvoir, bien qu'intangible, est réel et a des effets concrets sur la société. Par ailleurs, Bourdieu critique le relativisme postmoderne qui, selon lui, évacue toute possibilité de vérité en arguant que tout est construction sociale. Pour Bourdieu, même si la vérité est historiquement et socialement construite, elle n'en est pas moins valide. Cette perspective permet d’éviter à la fois le piège de l’absolutisme et celui du relativisme extrême. Il appelle à une "réalpolitik de la raison", une lutte pour maintenir des conditions sociales favorables à la production de la vérité. Pour lui, défendre la vérité, c’est créer et préserver des espaces où des règles rigoureuses garantissent la discussion rationnelle et l'objectivité. En somme, Pierre Bourdieu a transformé la sociologie en y introduisant des concepts qui permettent d'explorer la complexité des interactions entre les structures sociales et les individus. Sa notion d'habitus, sa critique de la violence symbolique et sa défense d'une sociologie réflexive ont permis de renouveler la manière dont on aborde les questions de domination et de pouvoir. Ses travaux ne sont pas seulement des descriptions théoriques, mais un appel à la conscience critique et à l'émancipation, tant pour les chercheurs que pour la société dans son ensemble. Bourdieu reste une figure incontournable pour comprendre comment les mécanismes invisibles de la culture et du pouvoir influencent et façonnent nos vies quotidiennes.



Waarom geo-engineering niet de oplossing is


De aflevering Offline als Luxe van VPRO Tegenlicht onderzoekt de waarde van plekken zonder internetverbinding in een tijd waarin constant online zijn de norm is geworden. Dit concept wordt ondersteund door de ontwikkeling van de WH spots-app, die de onzichtbare wolk van digitale signalen om ons heen zichtbaar maakt. Deze app laat gebruikers zien hoe ze continu omringd zijn door zendmasten en elektromagnetische straling. Het idee achter de app is niet alleen om bewustzijn te creëren, maar ook om mensen te laten nadenken over hoe technologie onze levens doordringt en hoe zeldzaam plekken zonder mobiel bereik zijn geworden. In Nederland zijn er nog maar een paar van deze zogenaamde witte plekken, onder andere in delen van Groningen, de Veluwe en Brabant. De aflevering suggereert dat er een toenemende behoefte is aan nieuwe regels voor ons gebruik van technologie. Mensen zijn bezig met het herontdekken van manieren om los te komen van de constante connectiviteit, zoals het beperken van smartphonegebruik tijdens autoritten of aan de eettafel. De documentairemaker deelt een persoonlijke ervaring van een offline verblijf van 10 dagen in Idaho, waar hij zonder bereik kampeerde. Dit bracht een hernieuwd gevoel van creativiteit en het besef hoeveel van ons dagelijks leven afhankelijk is geworden van smartphones. Functies zoals het bijhouden van tijd, het checken van het weer en het vinden van informatie zijn nu uitbesteed aan onze apparaten, wat duidelijk wordt als we even zonder zitten. Dit soort ervaringen kan leiden tot reflectie en het ontwikkelen van gezondere technologische gewoonten. In een andere Tegenlicht-aflevering, Planeet Koelers, wordt het onderwerp geo-engineering behandeld, een omstreden technologie die probeert het klimaat te manipuleren om de opwarming van de aarde tegen te gaan. Behnam Tibi, een klimaatethicus, waarschuwt dat hoewel bepaalde technologieën, zoals het beheren van zonnestraling en het injecteren van zwaveldioxide in de stratosfeer, onderzocht worden, we voorzichtig moeten zijn met het inzetten van dergelijke methoden. Geo-engineering kan in theorie helpen om de aarde af te koelen, maar het brengt ook significante risico’s met zich mee, zoals ongewenste veranderingen in weerpatronen en een zogenaamde “termination shock” als de techniek plotseling wordt stopgezet. Dit kan leiden tot ernstige klimaateffecten die nog erger zijn dan voordat de technologie werd ingezet. Tibi legt uit dat de wetenschap weliswaar veel weet, maar dat er nog grote hiaten zijn in ons begrip van de langetermijngevolgen van geo-engineering. Experimenten worden vaak geblokkeerd door politieke en ethische overwegingen, wat begrijpelijk is gezien de potentiële gevaren van grootschalige ingrepen in de natuur. Het gebruik van technologie om het klimaat te beïnvloeden roept ook controversiële gevoelens op, vergelijkbaar met het spelen voor god. Toch zijn er argumenten dat gecontroleerde experimenten essentieel zijn om beter te begrijpen wat wel en niet werkt, vooral als een laatste redmiddel. Tibi benadrukt echter dat de focus altijd moet blijven liggen op het verminderen van uitstoot en het aanpassen van onze samenleving aan klimaatverandering, in plaats van te vertrouwen op technologische “quick fixes”. Een opvallend voorbeeld van de controversiële aard van geo-engineering is de start-up Make Sunsets uit Silicon Valley. Dit bedrijf heeft zonder toestemming zwaveldioxide in de stratosfeer gespoten met behulp van weerballonnen en verkoopt cooling credits aan het publiek als een manier om geld te verdienen. Dit soort initiatieven, waar een commercieel model aan wordt gekoppeld, wordt door Tibi bekritiseerd. Hij beschouwt het als misleidend en gevaarlijk, omdat het de indruk kan wekken dat we uitstoot niet hoeven te verminderen zolang er technologische oplossingen beschikbaar zijn om de aarde af te koelen. Dit is wetenschappelijk incorrect en kan de aandacht afleiden van de dringende noodzaak om de uitstoot van broeikasgassen te verminderen en de energietransitie door te voeren. Een ander aspect van geo-engineering dat Tibi aanhaalt, is het belang van internationale samenwerking en toezicht. Hoewel het ideaal zou zijn om experimenten onder VN-toezicht uit te voeren, blijft dit lastig vanwege politieke verdeeldheid en het feit dat bepaalde landen meer zeggenschap hebben door hun vetorecht. Toch benadrukt Tibi dat het betrekken van ontwikkelingslanden, die het zwaarst worden getroffen door klimaatverandering, cruciaal is voor een eerlijke en effectieve aanpak. Hij verwijst naar het succes van de internationale afspraken in de jaren ’90 om de ozonlaag te beschermen, die hebben geleid tot herstel. Dit voorbeeld laat zien dat grootschalige samenwerking mogelijk is, hoewel het aanpakken van klimaatverandering complexer is door de grootschalige economische veranderingen die nodig zijn. Geo-engineering is onder te verdelen in twee hoofdtypen: technieken om CO2 actief uit de lucht te halen en zonbeheersingsmethoden. Terwijl het eerste type, zoals negatieve emissietechnologieën, steeds vaker in beleidsdocumenten opduikt als een noodzakelijke aanvulling op uitstootreductie, blijft het tweede type controversieel. Tibi waarschuwt dat zelfs het bespreken van deze technologieën door bedrijven kan worden misbruikt als excuus om uitstoot te blijven produceren. Daarom is het belangrijk om duidelijke definities te hanteren en te verzekeren dat de technologieën die worden ontwikkeld niet dienen als uitvlucht voor bedrijven om hun CO2-uitstoot voort te zetten. De afleveringen Offline als Luxe en Planeet Koelers belichten samen een belangrijk punt: zowel digitale overbelasting als klimaatinterventies vragen om een bewuste en weloverwogen aanpak. Het groeiende bewustzijn over de impact van technologie op ons dagelijks leven en de noodzaak voor een wereldwijde respons op klimaatverandering tonen aan dat oplossingen moeten voortkomen uit een combinatie van technologische innovatie, beleid en persoonlijke gedragsveranderingen. Terwijl geo-engineering een mogelijke laatste noodgreep is, ligt de echte oplossing in het verminderen van uitstoot en het herzien van onze relatie met technologie en de natuur.


Zó wint de natuur in de rechtszaal


In de klimaatrechtszaken die de afgelopen jaren zijn gevoerd, speelt het idee van mensenrechten en het recht van toekomstige generaties een steeds belangrijkere rol. Laura Burgers, een jurist gespecialiseerd in de rol van natuur in de rechtszaal, benadrukt dat er een parallelle ontwikkeling is waarbij landen beginnen te erkennen dat de natuur eigen rechten heeft. Deze ontwikkeling verschilt van de traditionele Europese benadering, waar natuur vooral wordt gezien als bezit of product. Een voorbeeld van vooruitgang in Europa is de erkenning van rechten voor de Mar Menor in Spanje, waar een burgerinitiatief van lokale inwoners leidde tot wetgeving. Wereldwijd is Ecuador een pionier, met het recht op respect voor Moeder Aarde vastgelegd in de grondwet, wat een holistische kijk op de relatie tussen mens en natuur weerspiegelt. De rol van het recht in klimaatkwesties is de afgelopen jaren verschoven van politiek naar juridisch terrein. Zaken als de Urgenda-zaak in Nederland, waarin de rechter bepaalde dat de staat de uitstoot van broeikasgassen moest verminderen, tonen aan dat rechters bereid zijn in te grijpen als politieke maatregelen tekortschieten. Dergelijke uitspraken roepen de vraag op of de rechtszaal de juiste plek is voor klimaatbesluiten, maar benadrukken ook dat de traditionele wegen blijkbaar niet volstaan. Initiatieven in andere landen, zoals een zaak van een Peruaanse boer tegen een Duits energiebedrijf, illustreren dat er internationaal gezocht wordt naar juridische wegen om klimaatverandering aan te pakken. Daarbij wordt steeds vaker een beroep gedaan op mensenrechten en grondrechten, zoals het recht op een schoon milieu. In Nederland zijn er initiatieven zoals de Zoöp, een juridische vorm waarbij een vertegenwoordiger van de natuur deelneemt aan het bestuur van organisaties. Dit toont aan dat bestaande wetten al benut kunnen worden om de natuur een stem te geven, zonder te wachten op nieuwe wetgeving. De impact van deze ontwikkelingen is groot, zowel juridisch als maatschappelijk. Hoewel de politiek de hoofdverantwoordelijkheid draagt voor het aanpakken van klimaatverandering, blijkt dat burgers, rechters en maatschappelijke organisaties steeds meer betrokken raken bij de bescherming van het milieu en de rechten van toekomstige generaties. Dit onderstreept de noodzaak van een klimaatresponsieve democratie waarin alle belanghebbenden, inclusief de natuur, worden gehoord en vertegenwoordigd.

Jos de Putter over 'Volk, macht en Varoufakis'




De tekst uit zich kritisch over het Europese project en de manier waarop het functioneert. Het initiatief van Janis Varoufakis, bekend van zijn tijd als Grieks minister van Financiën, pleit voor een radicale hervorming van Europa om het te redden uit de greep van technocraten en financiële belangen. Varoufakis concludeerde na zijn korte ministerschap dat Europa een structureel probleem heeft dat leidt tot verdeeldheid onder de bevolking. Wat wordt gepresenteerd als Europese solidariteit, zoals de bailouts van Griekenland, komt volgens de auteur in werkelijkheid vooral ten goede aan banken die het geld tegoed hebben, en niet aan de landen zelf. Deze financiële reddingsoperaties na de crisis van 2008 werden niet meer als zodanig herkend, wat leidde tot een verlies aan vertrouwen. De tekst betoogt verder dat de politiek, inclusief sociaal-democraten die in de jaren ’90 de macht hadden, zich heeft overgegeven aan de belangen van grote financiële spelers. Dit wordt gezien als een verraad van de oorspronkelijke idealen, wat hen mogelijk nog erger maakt dan conservatieve partijen. Er is een oproep aan linkse bewegingen om zichzelf te evalueren, openlijk te erkennen wat er misging en de eigen rol daarin te bevragen. Alleen door deze fouten te erkennen en snel naar oplossingen te zoeken, kan links weer relevantie vinden en bijdragen aan een Europa dat daadwerkelijk solidair en democratisch is.

Maakt de hyperefficiënte samenleving ons eenzaam?



De samenleving legt een zware last op zowel boeren als stedelijke werkers, wat leidt tot toenemende eenzaamheid en mentale problemen. Boeren ervaren deze druk ondanks technologische vooruitgang zoals voer- en melkrobots die het fysieke werk hebben verlicht. Toch worden ze geconfronteerd met een overweldigende hoeveelheid regelgeving en marktdruk, wat resulteert in een gebrek aan controle en mentale uitputting. Vroeger zorgde frequente sociale interactie met handelaren en chauffeurs voor een gevoel van gemeenschap, maar dat is tegenwoordig grotendeels verdwenen, wat de isolatie vergroot. Dit maakt boeren kwetsbaar voor psychologische problemen en gevoelens van machteloosheid. Tegelijkertijd ervaren werkenden op de Zuidas een vergelijkbare mentale belasting. In een omgeving waar het draait om prestaties en succes, raken mensen vervreemd van zichzelf en anderen. Coaches en vertrouwenspersonen zien dat werknemers zich eenzaam voelen zodra ze niet meer aan de hoge verwachtingen kunnen voldoen. Het systeem beloont enkel succes en negeert de negatieve gevolgen voor hen die achterblijven, wat leidt tot uitsluiting en een gevoel van mislukking. Dit probleem gaat verder dan incidentele stress; het raakt aan de kern van hoe onze samenleving functioneert. Hoewel de pandemie deze kwetsbaarheden heeft blootgelegd, waren ze al lang aanwezig. De vraag is waarom onze maatschappij zo is ingericht dat mensen psychisch lijden. Er wordt gesuggereerd dat de knapste geesten zouden moeten werken aan het creëren van een inclusieve samenleving waarin niet alleen economische winst maar ook welzijn centraal staat. Een fundamentele heroverweging van ons sociale en economische systeem is essentieel om ruimte te bieden voor menselijke waardigheid en verbinding en zo de groeiende eenzaamheid en mentale druk tegen te gaan.

Bregtje van der Haak over 'Offline als luxe'



Deze aflevering van VPRO Tegenlicht, genaamd Offline als Luxe, verkent plaatsen zonder internetverbinding en de waarde die deze "witte plekken" bieden in onze moderne samenleving. Door de WH spots-app te ontwikkelen, wordt de onzichtbare "wolk" van elektronische communicatie en straling zichtbaar gemaakt. Dit biedt een fascinerend en confronterend inzicht in de constant aanwezige digitale signalen die ons omringen, en benadrukt de zeldzaamheid van plekken zonder mobiel bereik in Nederland. Slechts enkele gebieden, zoals delen van Groningen, de Veluwe en Brabant, blijven buiten het bereik van providers. De aflevering benadrukt dat het bewust offline gaan, bijvoorbeeld door in een gebied zonder bereik te verblijven, kan leiden tot een hernieuwd gevoel van creativiteit en bewustwording. De documentairemaker deelt persoonlijke ervaringen van een offline verblijf van 10 dagen in Idaho, VS, en hoe dit hielp om los te komen van de alledaagse afhankelijkheid van smartphones. Dit besef maakte duidelijk hoeveel functies we aan onze smartphones hebben toevertrouwd, zoals tijdsbeheer en weersvoorspellingen. De uitzending moedigt aan tot reflectie over hoe we nieuwe leefregels ontwikkelen om balans te vinden in een tijdperk van constante connectiviteit. Ideeën zoals het vermijden van smartphonegebruik in de auto of tijdens maaltijden worden genoemd als mogelijke manieren om terug te keren naar directere interactie en rust. Dit onderzoek naar connectiviteit roept op tot bewustzijn en het ontwikkelen van gezonde gewoonten in een wereld waarin digitale aanwezigheid de norm is.

jueves, 14 de noviembre de 2024

L'urbanisme circulaire, une notion philosophique ?



L'urbanisme circulaire est au cœur des réflexions sur l'aménagement urbain durable et répond aux défis modernes de la planification urbaine. L'approche circulaire cherche à intégrer les éléments existants et à transformer les villes de manière à minimiser leur impact environnemental et à maximiser leur adaptabilité. L'objectif est de créer des espaces qui favorisent la durabilité et l'inclusivité, tout en respectant l'environnement et les populations qui y vivent. Il s'agit de sortir de l'approche traditionnelle linéaire où l'on construit, utilise, puis détruit, pour aller vers un modèle de réutilisation et de régénération des ressources urbaines. L'une des premières idées évoquées lors de la discussion est la complexité des systèmes urbains. Les villes doivent être perçues comme des entités holistiques où les aspects économiques, sociaux, environnementaux et culturels sont indissociables. Cette vision s'inspire de la pensée systémique d'Edgar Morin et des approches écosystémiques. Cela implique que l'urbanisme circulaire ne se limite pas à la simple réutilisation des matériaux, mais englobe aussi la gestion des flux d'énergie, la protection de la biodiversité et la régénération des sols. Les villes ne doivent plus être de simples constructions statiques, mais des organismes vivants, capables de s'adapter et de prospérer en respectant leur environnement. L'urbanisme circulaire, pour être efficace, doit également prendre en compte la dimension humaine et sociale. Il ne suffit pas de rendre les villes durables sur le plan environnemental; elles doivent également être "vivables" et équitables. Cela signifie qu'elles doivent offrir des conditions de vie décentes pour toutes les populations, sans distinction de statut économique ou social. L'accent est mis sur la nécessité de créer des espaces inclusifs, où chacun, indépendamment de son origine ou de sa classe sociale, puisse accéder aux ressources et services urbains de manière équitable. La vulnérabilité des villes face aux enjeux climatiques et environnementaux est un autre point central. Il s'agit de reconnaître les limites de nos modèles actuels de développement et d'adopter une approche plus résiliente qui prend en compte l'impact de nos actions sur l'environnement à long terme. Cela rejoint le concept d'Anthropocène, une ère où l'activité humaine a une influence déterminante sur la planète. Cette prise de conscience conduit à revoir la manière dont les projets d'urbanisme sont évalués, notamment en mesurant leur impact sur la qualité de l'air, la gestion des sols, et l'émission de gaz à effet de serre. Cette approche proactive est cruciale pour assurer la viabilité future des espaces urbains. La participation citoyenne est un aspect fondamental de l'urbanisme circulaire. Pour que les projets soient réellement adaptés aux besoins des habitants, il est essentiel d'impliquer toutes les parties prenantes dans le processus de décision. La participation active des citoyens, des associations locales et des acteurs économiques permet de construire un consensus et d'assurer que les solutions adoptées soient à la fois pratiques et socialement acceptables. Cependant, cette participation n'est pas sans défis, car elle demande des méthodes efficaces pour mobiliser et intégrer les opinions divergentes de la population. L'urbanisme circulaire appelle à dépasser l'individualisme souvent prévalent dans les sociétés modernes pour favoriser un engagement collectif et une prise de conscience commune des enjeux. L'idée de l'urbanisme circulaire rejoint également la notion de "faire avec", qui consiste à tirer parti des ressources et des structures existantes plutôt que de toujours créer du neuf. Cela implique de réinventer la façon dont les villes sont construites et transformées, en se basant sur des principes de durabilité et d'économie circulaire. La réhabilitation de bâtiments anciens, la transformation d'espaces inutilisés en lieux de vie communautaire et la mise en place de systèmes de production et de consommation locale illustrent cette approche. L'urbanisme circulaire s'oppose ainsi aux modèles qui favorisent l'expansion non contrôlée des villes et la consommation excessive des ressources. L'échelle du quartier est souvent considérée comme idéale pour appliquer les principes de l'urbanisme circulaire. Les quartiers permettent de repenser la proximité et la marchabilité, favorisant des modes de vie plus sains et des déplacements plus durables. Ils représentent aussi des unités de vie où il est plus facile de mobiliser la participation citoyenne et de mettre en œuvre des projets concrets de régénération urbaine. Cette approche rejoint les concepts de "slow urbanisme", où le temps et la qualité de vie sont privilégiés par rapport à la rapidité et à l'efficacité à court terme. Enfin, la régulation par la puissance publique est indispensable pour cadrer ces pratiques. Les autorités doivent jouer un rôle actif en définissant des normes et des cadres qui permettent aux projets de prospérer tout en garantissant la protection de l'environnement et l'équité sociale. Cela inclut la planification de zones vertes, la préservation de l'espace public et la gestion de la densification urbaine de manière équilibrée. La densification, si elle est mal appliquée, peut devenir un problème, accentuant les disparités sociales et dégradant la qualité de vie. Cependant, lorsqu'elle est bien gérée, elle peut favoriser la mixité sociale et l'efficacité des infrastructures urbaines. En résumé, l'urbanisme circulaire est une réponse aux enjeux modernes de l'urbanisation. Il intègre la durabilité environnementale, la participation citoyenne et la gestion holistique des ressources urbaines pour créer des villes plus résilientes, inclusives et adaptables. C'est une invitation à repenser notre manière de vivre ensemble, en reconnaissant que les villes doivent évoluer vers des modèles plus coopératifs et régénérateurs, où l'humain et l'environnement sont au centre des préoccupations.



Nobel Minds





In 2007, several Nobel laureates gathered at Stockholm’s Royal Palace for the Nobel Minds debate to discuss their significant contributions to science and the world. Among them were esteemed researchers from the fields of physiology or medicine, physics, chemistry, and economics. Their groundbreaking work not only advanced human knowledge but also paved the way for practical innovations that continue to impact society. Mario Capecchi, Sir Martin Evans, and Oliver Smithies were awarded the Nobel Prize in Physiology or Medicine for their pioneering work on gene targeting in mice, a technique that uses homologous recombination to manipulate specific genes. This method has allowed researchers to create mouse models that mimic human genetic diseases, covering half of the mammalian genome. The trio’s contributions have revolutionized genetic research, enabling scientists to study cellular damage more effectively and develop potential treatments for various diseases, including diabetes and cancer. Capecchi reflected on his late start in education due to personal hardships but emphasized that his passion for understanding molecular biology flourished during his college years. In the field of physics, Albert Fert from France and Peter Grünberg from Germany were recognized for their independent discovery of giant magnetoresistance (GMR). This phenomenon has transformed data storage technology by enabling the development of smaller, high-capacity storage devices such as iPods and compact laptops. GMR relies on the properties of spinning electrons and their interactions with magnetic layers, giving rise to the field of spintronics. This discovery holds promise for future advancements, including the creation of quantum computers with processing power far beyond current capabilities. The laureates discussed how their work, while initially theoretical, soon found practical applications that reshaped the tech industry. Gerhard Ertl, a German chemist, received the Nobel Prize for his extensive research on chemical reactions occurring on solid surfaces. His work provided a clearer understanding of processes like the combination of nitrogen and hydrogen in fertilizer production and mechanisms essential for catalytic converters in cars and hydrogen fuel cells. Ertl’s meticulous studies, conducted over decades, laid the foundation for surface chemistry as a robust scientific field, influencing industries from automotive to energy production. The Nobel Prize in Economics was awarded to Eric Maskin, Roger Myerson, and the late Leonid Hurwicz for their seminal work in mechanism design theory. This field, part of game theory, analyzes how different mechanisms or systems can achieve desired outcomes in situations where participants have limited knowledge of each other’s intentions, such as in auctions or economic transactions. Their research helped develop tools to create processes that maximize efficiency and fairness, shaping economic policy and market strategies globally. Myerson highlighted how insights from theoretical models could be applied to real-world problems, including advising on bond auctions and carbon dioxide emission strategies. Each laureate shared insights into what initially sparked their interest in science, ranging from childhood curiosities and early experiments to transformative college experiences. They also reflected on the broader implications of their work, such as ethical concerns in embryonic stem cell research, the environmental impacts of technology, and the global importance of cooperative policy on climate change. Collectively, their stories showcased the intricate relationship between fundamental research and practical application, underscoring how curiosity-driven inquiry can lead to revolutionary advancements that address real-world challenges.



MONTAIGNE


Aujourd’hui, nous abordons la philosophie de Montaigne, un penseur fascinant qui, sans établir de système rigide, a influencé des générations par son regard intime et réflexif sur la condition humaine. Contrairement aux philosophes qui tentent de définir des concepts fixes, Montaigne explore plutôt la nature changeante de l’homme et ses contradictions, refusant toute idée d’identité stable ou immuable. À travers Les Essais, Montaigne présente une pensée libre et expérimentale, où chaque chapitre est une tentative de réflexion, une exploration sans certitude. C'est de ce choix même de l'essai que naît une philosophie unique : un "essai" est, avant tout, une tentative, un acte d'exploration sans conclusion définitive. Montaigne invite à expérimenter sans chercher à établir de vérités absolues, illustrant cette méthode par des réflexions sur des sujets aussi variés que la mort, l’éducation, l’amitié ou le plaisir. Il ne suit pas un plan préétabli, permettant ainsi à ses pensées de suivre un chemin libre, de digression en digression. Cette approche rend sa philosophie radicalement différente de celle des philosophes traditionnels, qui organisent leurs idées en systèmes. Montaigne ne cherche pas à s’affirmer comme penseur rigide, mais plutôt comme un observateur de lui-même, un homme qui se découvre en écrivant. Cette liberté de pensée, cette volonté de questionner sans forcément répondre, donne à Les Essais leur force particulière. Montaigne se met en scène en affirmant : « Je suis moi-même la matière de mon livre. » Son texte est donc à la fois autobiographique et philosophique, un miroir où il observe ses propres paradoxes et ceux de l’humanité. Il s’étudie en avouant ses faiblesses, ses doutes, ses désirs contradictoires. Pour Montaigne, l'être humain est multiple et changeant. Nous ne sommes jamais vraiment fixés, car chaque expérience modifie notre perception de nous-mêmes et des autres. Ainsi, Montaigne nous enseigne à ne pas rechercher des certitudes, mais à accepter le caractère instable de nos convictions et de notre identité. Ce qui fait la force de Montaigne, c'est cette capacité à douter, à ne pas se fixer dans une idée précise. Il nous dit : « Nous sommes doubles en nous-mêmes. » Cette "double nature" de l’homme, ses contradictions, ne sont pas un défaut mais une richesse. Dans une société obsédée par les choix binaires et les étiquettes, Montaigne montre que nous pouvons être à la fois idéalistes et matérialistes, stoïciens et épicuriens, sans pour autant nous figer dans une seule philosophie. Ce doute constant, loin d’être un handicap, devient pour lui une méthode pour affronter la vie. La pensée de Montaigne est un équilibre fragile, comme un funambule sur un fil, qui refuse de tomber dans les certitudes. Il s’émerveille de cette diversité intérieure, voyant dans le questionnement une source de plaisir et d’épanouissement. Et si la philosophie n'était pas la recherche de la vérité, mais celle de la liberté de penser ? Pour bien saisir ce concept, Montaigne nous invite à observer l’enfant, qui vit chaque instant avec spontanéité et ouverture, sans se soucier de la conformité avec une image fixe de lui-même. En grandissant, nous nous construisons une identité et finissons par nous interdire certaines expériences sous prétexte qu'elles ne « nous ressemblent pas ». L’enfant, lui, expérimente sans se soucier des conséquences pour son image, et c’est ce que Montaigne propose de retrouver : la liberté de tenter sans crainte de renier qui l’on est. C’est pourquoi il appelle son œuvre Les Essais, car il s’agit d’une série de tentatives, d’expériences de pensée dans lesquelles il explore la vie sans vouloir la capturer dans un cadre rigide. Montaigne critique également l’éducation de son époque, encore influencée par la scolastique médiévale qui prône une organisation rigide et formelle des idées. Au lieu d’inciter les élèves à penser par eux-mêmes, elle les enferme dans des schémas prédéfinis. La dissertation, par exemple, avec son plan en trois parties, s'oppose directement à la liberté de l’essai montaignien. Ce format impose une rigueur qui, bien qu’utile pour structurer les idées, risque de freiner la pensée créative et libre. La philosophie de Montaigne peut aussi être rapprochée du scepticisme, bien qu’il ne s’agisse pas d’un scepticisme absolu. Il doute des capacités de la raison humaine à comprendre pleinement la réalité. Ce n’est pas un rejet de la vérité, mais un appel à reconnaître les limites de notre compréhension. Selon lui, ce qui est le plus vrai n’est pas ce que la raison peut démontrer, mais ce que notre expérience intime nous enseigne. Cette valeur de l'expérience personnelle surpasse les discours savants et théoriques, car elle ancre la vérité dans le vécu de chacun. En conclusion, la philosophie de Montaigne, marquée par le doute, l’expérimentation, et la liberté de pensée, invite chacun à devenir l’essayiste de sa propre vie. Elle n’impose pas de dogme, mais propose un chemin de liberté et de questionnement perpétuel. Montaigne nous rappelle qu’il est possible de vivre sans certitudes absolues, que chaque individu est un être complexe, mobile et inépuisable. Il nous montre que penser, c’est aussi accueillir nos contradictions et nos paradoxes, et que la philosophie n’est pas un système rigide mais une quête infinie de compréhension de soi. À travers Les Essais, Montaigne fait de nous des explorateurs de notre propre humanité, ouvrant une voie vers une pensée personnelle, libre, et incarnée dans le quotidien.

GuyDebord



L’œuvre et la pensée de Guy Debord, incarnées notamment dans son livre La Société du spectacle, apportent une critique radicale de la société contemporaine en révélant comment le capitalisme a métamorphosé le monde en un régime politique où l’économie et les images prennent le pas sur la réalité elle-même. Comprendre ce concept nécessite de déconstruire certaines idées reçues et d'explorer comment, dans ce régime, l'individu est relégué au rôle de spectateur passif. Contrairement à ce que le terme peut évoquer, la société du spectacle, selon Debord, ne se résume pas à un excès de divertissements comme le cinéma ou la télévision. Il ne critique pas uniquement la montée en puissance des superproductions ou des shows tapageurs. Au contraire, Debord décrit un système où le spectacle est la manifestation visible d’un pouvoir caché. Il s'agit d'un régime politique inédit, où le contrôle s’exerce par la médiation d’images qui envahissent l’espace public et privé. Ces images ne sont pas anodines : elles constituent un outil de domination qui façonne les valeurs, les croyances et les attitudes des individus. L’essence de la critique de Debord repose sur l’idée que la société du spectacle est un régime dans lequel le capitalisme, arrivé à un stade avancé de développement, devient tellement omniprésent qu’il finit par dominer la politique elle-même. Les régimes politiques traditionnels, qu'ils soient monarchiques, démocratiques ou totalitaires, laissent la place à un pouvoir économique qui se dissimule derrière le spectacle. Cette société est donc marquée par la séparation entre l’individu et la réalité, que Debord appelle "la séparation". Dans ce contexte, l’individu ne vit plus une expérience directe des choses, mais perçoit la vie à travers un filtre d’images et de représentations préfabriquées. L'un des exemples les plus saisissants est l’évolution de la musique populaire. Autrefois, au XIXe siècle, elle était le reflet des cultures locales, faite par le peuple pour le peuple. Aujourd’hui, elle est devenue une marchandise fabriquée pour le public, déconnectée de ses racines authentiques. Le même processus est à l’œuvre dans d’autres domaines, du vêtement, comme le jean popularisé par des figures emblématiques du cinéma, à des comportements et des idéaux tels que la liberté. Par exemple, des films comme À bout de souffle de Jean-Luc Godard, malgré leur apparence de haute culture, propagent des images de la liberté en tant qu’évasion temporaire et dangereuse, remplaçant ainsi une réflexion personnelle par une définition préfabriquée. Cette construction d’un monde d’images où l’individu est passif est fondamentale dans la théorie de Debord. Dans la société du spectacle, l’homme devient un spectateur de sa propre vie. Il suit les événements comme s’il regardait un feuilleton, attendant sans agir, commentant sans réellement participer. Cette passivité est rendue possible par la dissociation entre la réalité et ses représentations. L’individu, même lorsqu’il manifeste ou s’exprime sur les réseaux sociaux, reste enfermé dans ce rôle de spectateur, participant à une réalité simulée. L’histoire de la rencontre entre Diogène et Alexandre le Grand sert à illustrer cette différence. Même si leurs statuts sociaux étaient opposés, ils vivaient dans la même réalité et pouvaient échanger directement. Dans la société contemporaine décrite par Debord, une telle interaction authentique est rendue impossible par l’intermédiaire des images. Ces images deviennent un écran qui sépare non seulement les individus entre eux mais aussi de leur propre essence. Cette séparation est accentuée par des exemples contemporains, comme l’usage massif du smartphone, qui n’a pas été décidé par la volonté des populations mais imposé par le développement du capitalisme. Il en va de même pour la consommation de masse, façonnée non par le besoin mais par la production d’images qui suscitent le désir. La fameuse phrase de Debord, "Le spectacle est l'affirmation du choix déjà fait dans la production", souligne cette illusion de liberté. Les individus croient choisir librement, mais ils suivent un chemin déjà tracé par les forces économiques. Le film Casino de Martin Scorsese offre une métaphore de la société du spectacle. Les gangsters qui dirigent Las Vegas dans les années 1970 sont progressivement remplacés par des entreprises de divertissement et de grandes compagnies financières, qui masquent leurs intentions par une façade légale et séduisante. Ce passage du pouvoir visible (la mafia) au pouvoir invisible (les grandes entreprises et la finance) illustre la transition vers la société du spectacle. Les anciens modèles de domination cèdent la place à un réseau complexe où divertissement, économie et État collaborent pour exercer un contrôle total. Cette idée trouve un écho dans le mystère entourant l’assassinat de Gérard Lebovici, éditeur de Guy Debord, en 1984. Cet acte reste non élucidé, et la presse de l’époque a même insinué que Debord pourrait y être mêlé. Cet événement reflète la puissance et le danger d'une critique qui touche au cœur des structures invisibles de pouvoir. Lebovici, en soutenant la diffusion des écrits de Debord, participait à une tentative d’éveil des consciences face à la société du spectacle. En fin de compte, l’analyse de Guy Debord va au-delà de la simple dénonciation des médias ou de la publicité. Elle propose un regard sur un régime où le pouvoir n’est plus clairement identifiable, où l’économie marchande a accédé à un statut de souveraineté irresponsable. La société du spectacle ne crée pas seulement des consommateurs, elle façonne des individus qui, bien qu’ils soient actifs en apparence, restent des spectateurs de leur propre existence, manipulés par des images et des messages qui les détournent de la réalité. La société contemporaine, marquée par la prédominance des écrans et de la culture de masse, semble confirmer l'analyse de Debord. Les individus doivent prendre conscience de leur rôle de spectateur et chercher à briser ce cycle pour redevenir acteurs de leur propre vie et de l'histoire collective. Cette réflexion est d'autant plus essentielle à une époque où la technologie et les médias sociaux amplifient ce phénomène, et où la critique de la société du spectacle reste une clé pour comprendre la relation entre pouvoir, capitalisme et réalité.

Zó willen deze pioniers de mode-industrie veranderen



De Verleiding van Mode en de Duurzaamheidscirkel. De mode-industrie trekt miljoenen mensen aan met haar verleiding van nieuwe trends en exclusiviteit. Hoewel het dragen van de nieuwste kleding een gevoel van verbondenheid en status geeft, gaat dit vaak ten koste van milieu en mens. Na rampen zoals Rana Plaza, waarbij meer dan 1100 mensen omkwamen door instortende fabrieken, werd verwacht dat de industrie zou veranderen. Echter, de verslaving aan goedkope kleding houdt aan en de keten blijft niet-transparant. Fabrikanten blijven profiteren van lage lonen en slechte werkomstandigheden, vaak verborgen achter meerdere lagen van onderaannemers in landen zoals Bangladesh en Vietnam. Het resultaat is een productiesysteem waarin goedkope kleding vaak maar zeven keer wordt gedragen en vervolgens gedoneerd of weggegooid wordt. De oplossing voor deze vicieuze cirkel ligt in een collectieve aanpak. Activisten en vernieuwers zoals Katarina Okio proberen van binnenuit veranderingen teweeg te brengen door luxe merken te betrekken bij sociale en duurzame projecten. Ze bieden werk aan vrouwen met een moeilijke achtergrond, zoals ex-gevangenen, en creëren zo kansen voor een waardig bestaan. Dit soort initiatieven laat zien dat sociale duurzaamheid verder gaat dan liefdadigheid: het draait om stabiele banen en vast inkomen. Voor echte impact is echter wetgeving nodig. Lara Wolters zet zich in voor een Europese wet die bedrijven verplicht verantwoordelijkheid te nemen voor hun ketens, waardoor zij juridische gevolgen kunnen ondervinden bij misstanden. Weg naar een Duurzamere Toekomst. De weg naar een duurzame mode-industrie is lang en vol obstakels. Terwijl pioniers hard werken om verandering te brengen, is zonder wetgeving blijvende verbetering moeilijk te realiseren. Wolters’ strijd voor een anti-wegkijkwet illustreert de noodzaak van regulatie om bedrijven te dwingen verantwoordelijkheid te nemen voor milieu- en mensenrechtenstandaarden. Hoewel de uiteindelijke goedkeuring van deze wet pas na jaren van onderhandelen kwam, en met concessies, is het een historische stap richting verbetering. Het maakt duidelijk dat alleen goodwill van bedrijven niet genoeg is; structurele veranderingen en wettelijke verplichtingen zijn essentieel. De belofte van een duurzamere toekomst vraagt om meer dan incidentele initiatieven. Gemeenschappen, consumenten en beleidsmakers moeten samen de transitie naar verantwoorde productie en consumptie versnellen. Als we dit proces niet ondersteunen met regelgeving, blijven we gevangen in een systeem waar winst boven mensenrechten en milieu gaat. De focus moet verschuiven naar een economie waarin functionele ecosystemen en ethische praktijken centraal staan. Alleen dan kan de mode-industrie een sector worden die niet alleen schoonheid en status biedt, maar ook bijdraagt aan een rechtvaardige en duurzame wereld.

Kun je woestijnen vergroenen? Ja, en het is nog makkelijk ook!


Het herstellen van grootschalig beschadigde ecosystemen is mogelijk en biedt een hoopvolle weg om de wereldwijde ecologische crisis aan te pakken. In het Loess-plateau in China is aangetoond dat door een combinatie van natuurlijke regeneratie, het beperken van begrazing en het bevorderen van vegetatie, een ernstig geërodeerd landschap kan worden omgevormd tot een vruchtbaar gebied. Ooit was het plateau een bloeiende regio, maar door eeuwenlange overbegrazing en landbouw was het uitgeput geraakt, waardoor erosie en stofstormen ontstonden die zelfs over de landsgrenzen heen reikten. Het herstelproject liet zien dat herstel van de biodiversiteit. Het herstel van grootschalig beschadigde ecosystemen biedt een effectieve oplossing voor wereldwijde ecologische problemen. Dit wordt geïllustreerd door het Loess-plateau in China, waar duizenden jaren van landbouw en overbegrazing leidden tot ernstige erosie en verwoestijning. De regio verloor zijn vruchtbaarheid en veroorzaakte grote hoeveelheden slib die de Gele Rivier verstopten, wat bijdroeg aan verwoestende overstromingen en de bijnaam "China's verdriet". Het herstelproject op het Loess-plateau liet zien dat door het beperken van begrazing en het stimuleren van natuurlijke vegetatie, het ecosysteem in enkele jaren kon worden hersteld, met als resultaat een stabiele waterhuishouding en vruchtbare grond. De aanpak van deze projecten, zoals het planten van inheemse planten en bomen, leidt niet alleen tot het terugkeren van rivieren en een herstellend landschap, maar ook tot voordelen voor lokale gemeenschappen. In Ethiopië, bijvoorbeeld, transformeerden professor Legessa Nagash en lokale bewoners gedegradeerd land door het aanplanten van inheemse vegetatie, wat resulteerde in de heropleving van een heldere stroom die continu water leverde, zelfs buiten het regenseizoen. Dit verbeterde niet alleen de toegang tot water maar zorgde ook voor verbeterde landbouw, economische stabiliteit en een hoger levensniveau voor de inwoners. Belangrijk is dat bij dit soort herstelprojecten lokale gemeenschappen betrokken worden en dat ze verzekerd zijn van het recht op hun land, wat hen motiveert om duurzame praktijken te omarmen. Het succes op het Loess-plateau en in Ethiopië bewijst dat het mogelijk is om ecosystemen te herstellen en een balans te vinden tussen menselijk gebruik en natuurbehoud. Als zulke benaderingen wereldwijd worden toegepast, kan dat bijdragen aan het terugdringen van CO₂-uitstoot en het verlichten van problemen zoals verwoestijning en voedseltekorten. Het herstel van ecosystemen heeft ook een bredere impact op de definitie van welvaart en rijkdom. In plaats van rijkdom uitsluitend te meten aan de hand van de productie en consumptie van goederen, benadrukken deskundigen zoals John D. Liu het belang van functionele ecosystemen als de ware bron van welvaart. Hij stelt dat de huidige economische systemen, die natuurlijke ecosystemen als waardeloos beschouwen, gebaseerd zijn op een foutieve logica. Het omarmen van een economie die gebaseerd is op het behoud en herstel van natuurlijke systemen kan leiden tot een duurzame toekomst, waarin zowel mens als natuur gedijen. Als er wereldwijd meer aandacht komt voor het herstellen van gedegradeerde gebieden, kunnen toekomstige generaties profiteren van een verbeterde ecologische balans, gezondere gemeenschappen en een stabielere wereld. Dit kan helpen om migratie en crises te voorkomen die voortkomen uit het onvermogen om voor groeiende bevolkingen te zorgen. Het herdefiniëren van onze relatie met de natuur en het waarderen van functionele ecosystemen biedt een kans om een evenwichtiger en veerkrachtiger planeet te creëren.

Hoe bomen met elkaar praten


Bomen spelen een essentiële rol in het menselijk leven en onze geschiedenis. Ze hebben bijgedragen aan de ontwikkeling van de menselijke beschaving en ons DNA vertoont zelfs overeenkomsten met dat van bomen, wat aangeeft hoe diepgaand onze band met hen is. De akoestisch ecoloog Gordon Hempton benadrukt het belang van de geluiden van de natuur en hoe zachte geluiden, in tegenstelling tot harde, ons veel leren over de evolutie. Bomen communiceren op complexe manieren met elkaar, onder meer door middel van schimmeldraden die fungeren als netwerken, vergelijkbaar met een ondergronds internet. Deze netwerken verbinden bomen en maken uitwisseling van informatie mogelijk, zoals waarschuwingen tegen bedreigingen. Onderzoek van Suzanne Simard heeft aangetoond dat de relaties tussen bomen, vooral via mycorrhiza-schimmels, veel geavanceerder zijn dan eerder gedacht. Schimmels helpen bomen door bijvoorbeeld voedingsstoffen uit te wisselen, terwijl de bomen hen van koolstof voorzien. De ondergrondse netwerken zijn zo complex dat ze doen denken aan menselijke hersenstructuren. Net als bij menselijke samenlevingen hebben bomen vriendschappelijke en vijandige relaties, en communiceren ze op chemische wijze met stoffen die lijken op onze neurotransmitters. De structuren in deze netwerken, zoals synapsen, ondersteunen het idee dat intelligentie niet exclusief menselijk is. Simard betoogt dat als bomen en schimmels overeenkomsten vertonen met de bouwstenen van menselijke intelligentie, het wellicht onterecht is om intelligentie alleen aan de mens toe te schrijven. De evolutie heeft structuren en systemen in het bos voortgebracht die vergelijkbaar zijn met het menselijk brein. Deze parallelle ontwikkeling wijst op een vorm van intelligentie die zich in de natuur bevindt. Het vermogen van bomen om samen te werken en te communiceren in een netwerk, het uitwisselen van informatie en het voorbereiden op bedreigingen, toont een vorm van collectieve intelligentie. Toch neigen mensen er vaak naar om intelligentie te beperken tot menselijke maatstaven, wat Simard toeschrijft aan menselijke hoogmoed. Als we deze natuurlijke structuren echter als de basis van intelligentie beschouwen, kunnen we een dieper inzicht krijgen in de complexiteit en het vermogen van bomen en bossen.

Zo slaan we energie op in de toekomst



De groei van duurzame energie zoals wind- en zonne-energie brengt uitdagingen met zich mee voor de stabiliteit van het energiesysteem, omdat deze bronnen weersafhankelijk zijn. Dit betekent dat het energieaanbod sterk kan variëren afhankelijk van de weersomstandigheden. Ondertussen heeft de industrie een constante energietoevoer nodig om stabiel te kunnen functioneren. Om dit fluctuatieprobleem aan te pakken, is er behoefte aan verschillende opslagtechnologieën die variabele energietoevoer kunnen omzetten in een stabiel aanbod. Een van de innovaties die worden onderzocht, is zwaartekrachtopslag. Gravitricity en het Zwitserse bedrijf Energy Vault hebben concepten ontwikkeld waarbij energie wordt opgeslagen door zware gewichten op te hijsen. Gravitricity richt zich op het gebruik van oude mijnschachten waarin een gewicht wordt opgeheven om energie op te slaan. Wanneer energie nodig is, wordt het gewicht weer neergelaten om elektriciteit op te wekken. Energy Vault heeft een bovengronds systeem waarbij zware blokken worden gestapeld tot een toren; deze blokken worden neergelaten om energie vrij te geven. In Zwitserland is een dergelijk systeem bijna klaar voor gebruik. Het voordeel van deze methoden is dat ze lokale materialen gebruiken en relatief eenvoudig in verschillende regio’s kunnen worden toegepast. Toch zijn deze vormen van opslag vooral geschikt voor kortdurende energieopslag en niet voor langdurige opslag op grote schaal. Voor langdurige opslag van energie zijn andere technologieën nodig. TNO, een Nederlandse onderzoeksorganisatie, onderzoekt de mogelijkheden voor ondergrondse energieopslag. Dit omvat onder andere het opslaan van waterstof en samengeperste lucht in grote zout-cavernes. Deze holtes, die honderden meters diep zijn en de afmetingen van een Eiffeltoren kunnen hebben, bieden een veilige en luchtdichte omgeving voor opslag. In periodes van energieoverschot wordt lucht gecomprimeerd en opgeslagen in de caverne, om bij energiebehoefte weer te worden vrijgelaten en stroom op te wekken via turbines. Waterstofopslag is ook een belangrijke optie vanwege het potentieel om grote hoeveelheden energie langdurig op te slaan en in de toekomst te gebruiken. Naast elektriciteitsopslag onderzoekt TNO ook warmteopslag. In de bodem worden waterhoudende zandlagen op enkele honderden meters diepte gebruikt om zomerwarmte op te slaan, die in de winter weer kan worden opgepompt voor verwarming. Dit kan helpen om de afhankelijkheid van aardgas voor huishoudelijke verwarming te verminderen. TNO maakt gebruik van een voormalig Shell-terrein met een boortoren die oorspronkelijk voor olie- en gaswinning werd gebruikt, maar nu dienstdoet als testfaciliteit voor duurzame opslagtechnologieën. Ondanks de vooruitgang in opslagtechnieken blijft de uitdaging om opslagmethoden te vinden die niet alleen korte pieken in het energiesysteem kunnen opvangen, maar ook langdurig grote hoeveelheden energie kunnen leveren. Huidige batterijtechnologieën zijn snel en effectief voor korte termijnopslag, maar hebben beperkte capaciteit voor grootschalige, langdurige energieopslag. De komende tien jaar zijn cruciaal voor het ontwikkelen en demonstreren van nieuwe opslagoplossingen om voorbereid te zijn op de periode tot 2040 en 2050, wanneer het aandeel van duurzame energie aanzienlijk zal toenemen. Deze opslaginnovaties zijn van essentieel belang om de overgang naar een stabiel en betrouwbaar energiesysteem op lange termijn mogelijk te maken.

miércoles, 13 de noviembre de 2024

Wittgenstein



Wittgenstein explore la capacité et les limites du langage pour exprimer le monde et les concepts. Son idée centrale est que le langage ne peut exprimer que des faits, des états de choses observables, et non des concepts abstraits ou métaphysiques tels que l'être, l'âme ou Dieu. Cette distinction se résume par la séparation entre ce qui peut être dit — ce qui appartient au domaine des faits logiques — et ce qui doit être montré, c’est-à-dire ce qui échappe à la description verbale et ne peut être qu’indiqué ou vécu. Le langage a des frontières intrinsèques et, selon Wittgenstein, tenter d'utiliser le langage pour parler de ce qui se situe en dehors de ses limites est un non-sens. Dire « ceci est en dehors du langage » en utilisant le langage est une contradiction, car on utilise précisément ce même outil pour tenter de décrire ce qui le dépasse. Cette incapacité à dire le lien entre le langage et la réalité — ce qui peut seulement être montré — illustre les limites mêmes de l’expression linguistique. La philosophie traditionnelle, qui cherche à formuler des vérités métaphysiques ou des essences ultimes, se fourvoie en franchissant ces limites. Par exemple, les questions comme « qu'est-ce que l'être ? » ou « qu'est-ce que la conscience ? » ne peuvent être formulées correctement, car elles ne correspondent pas à des faits du monde mais à des concepts que le langage ne peut contenir. En essayant de les exprimer, la philosophie sombre dans le non-sens, car elle tente de remplir une tâche impossible : mettre des expériences et des réalités indicibles dans la structure finie et logique du langage. Wittgenstein soutient que les énoncés qui n’expriment pas des faits sont hors du sens. Les jugements de valeur, qu’ils soient esthétiques, éthiques ou moraux, ne peuvent pas être énoncés comme des vérités du monde ; ils relèvent d’un autre domaine, celui de l’expérience vécue. Ces expériences, bien que centrales à l’humanité, doivent être ressenties et non décrites. La phrase « sur ce dont on ne peut parler, il faut garder le silence » signifie que les réalités les plus profondes — éthiques, esthétiques ou mystiques — échappent à la logique verbale et doivent être expérimentées plutôt que débattues. Ainsi, la philosophie, pour Wittgenstein, devient une thérapie du langage qui clarifie la pensée et montre ce qui peut être dit et ce qui doit être montré. Loin de dévaloriser la pensée philosophique, cela la recentre sur l’essentiel : comprendre et délimiter le champ de ce que le langage peut accomplir. Ce faisant, la philosophie cesse de prétendre résoudre des énigmes métaphysiques et se consacre à reconnaître ses propres limites, à éviter le verbiage inutile, et à voir que certaines vérités doivent être vécues, non dites.